grot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grot
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderaardse ruimte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1600 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord grot grotten
verkleinwoord grotje grotjes

Zelfstandig naamwoord

grot v/m

  1. een onderaardse holte
    • Er zijn oerschilderingen gevonden in de grot van Lascaux. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen