groepeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groe·peert

Werkwoord

vervoeging van
groeperen

groepeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van groeperen
    • Jij groepeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van groeperen
    • Hij groepeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van groeperen
    • Groepeert!