gocart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gocart
Uitspraak
Woordafbreking
  • go·cart
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord gocart gocarts
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gocartm

  1. kleine racewagen
    • "Beste Google-baas", begon haar schattige 'sollicitatie'. "Mijn naam is Chloe en als ik groter ben, zou ik graag een baan bij Google willen. Ik wil ook in een chocoladefabriek werken en zwemmen op de Olympische Spelen. Mijn vader zei dat ik bij Google op een zitzak kan werken, van de glijbaan kan gaan en met de gocart kan rijden." [1] 
    • Hij leerde de footbike vijftien jaar geleden kennen toen hij op de zeedijk een gocart ging huren voor zijn zoontje. "Ze hadden ook een step, met wielen als van een koersfiets, en die wou ik wel eens proberen." Sindsdien schreef hij twee boeken over het ding, reed hij de Ronde van Vlaanderen met zijn step en werd hij dus wereldkampioen. "De step wordt nog altijd beschouwd als kinderspeelgoed. Dat is een grote denkfout. De stepsport is een volwaardige duursport." [2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

25 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen