glosseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glos·seert

Werkwoord

vervoeging van
glosseren

glosseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glosseren
    • Jij glosseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glosseren
    • Hij glosseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van glosseren
    • Glosseert!