gezweef

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zweef
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezweef
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gezweefo

  1. voortdurend vliegen zonder dat er kracht gezet hoeft te worden
  2. het bij aanhouding vaag en weinig concreet bezit zijn
    • Dat ontaardt niet in ijl gezweef, maar geeft aanleiding tot fijne schetsen van geluk, liefde, pijn. [2] 
    • In de beginjaren durfde er al wel eens een metalliefhebber klagen dat het nu maar eens gedaan moest zijn met dat gezweef op zondagavond (…). [3] 
    • Wat een geraas, gezwets en een vaag gezweef - denk ik nu - nu ik mijn stuk teruglees. Het kan ook goed door mijn slapeloze nacht komen. Ik weet het ook niet... [4] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen