gezwabber

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zwab·ber
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezwabber
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gezwabbero

  1. het zonder duidelijk plan of doel steeds maar weer wat anders doen en zeggen
    • ‘Een jammerlijke proeve van falend overheidsbeleid’, noemt Raedthuys-directeur T. Beune het in een brief, die hij gisteren naar de minister en de fracties in de Tweede Kamer heeft verstuurd. Beune: ‘Op een dergelijk overheidsbeleid kun je geen beleid maken. Een jaar geleden benadrukte minister Brinkhorst nog het belang van een stabiel investeringsklimaat en nu handelt zijn opvolger tegengesteld. Dit gezwabber werkt door in de hele sector.’ [2] 
    • Soortgelijk gezwabber toont hij met CDA-lijsttrekker Sybrand Buma. Aanvankelijk presenteert Asscher zich premierwaardig en probeert hij verbinding te zoeken. Een paar dagen later verwijt hij Buma ‘een grote bek’ over moraal. [3] 
  2. het gaan met een slingerende gang
    • Zo kan het publiek, dat afgaande op vorige edities overwegend bestaat uit sportieve recreanten, kennismaken met bikepacking. Dat is volgens de organisatie „een vorm van fietsreizen” via onverharde paden en tracks. Om gezwabber te voorkomen wordt de bagage niet aan dragers gehangen, maar vastgebonden aan frame, stuur of zadelpen. [4] 
  3. het aanhoudend dweilen met een zwabber

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Marthy Rothe 23-08-06 Woede over schrappen subsidie op windenergie
  3. Tubantia Jan Hoedeman en Deborah Jongejan 15-03-17 Asscher kwam, zag en verloor
  4. De Telegraaf 30 jan. 2015 Trends op Fiets en Wandelbeurs
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be