gewaag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·waag

Werkwoord

vervoeging van
gewagen

gewaag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewagen
    • Ik gewaag. 
  2. gebiedende wijs van gewagen
    • Gewaag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewagen
    • Gewaag je?