gesnauw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·snauw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gesnauw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gesnauwo

  1. het voortdurend boos en geïrriteerd spreken of schreeuwen
    • Als je ziet welke toon kinderen in films tegen hun ouders aanslaan en omgekeerd. Dat gesnauw, heel onevenwichtig, bijna alsof er geen enkele liefde meer bestaat. [2] 
    • Slaan met deuren, gesnauw, chagrijnige blikken, sterk wisselende emoties. Nee, het gaat hier niet om een kind van 3, maar om een puberende tiener. Al lijken die twee wel sterk op elkaar, vindt een meerderheid van de ouders. Het enige verschil? Het opvoeden van een puber zou veel zwaarder dan de zorg voor een jong kind.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen