generen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hinderen, schamen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse se gêner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
generen
geneerde
gegeneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

generen

  1. wederkerend zich ~ schaamte voelen
    • Hij geneerde zich voor zijn vergeetachtigheid. 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
generar

generen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van generar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van generar