gejank
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·jank
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van janken met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gejank | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het gejank o
- geluid gemaakt door dieren m.n. kattengejank is bekend
- Het gejank van de katten in de nacht was zeer hinderlijk.
- (figuurlijk) een klagerig huilend geluid dat mensen en vooral kinderen kunnen maken
- Het gejank van de kinderen maakte de moeder wanhopig.
- (pejoratief) het geluid van een strijkinstrument
- De man vond het geluid van de violen maar kattengejank.
- Het orgelspel hield op. ‘Met enkele variaties van Franck besloot Piet Karwiel dit orgelconcert,’ zei de omroeper. ‘U hoort nu tot negen uur een nonstopprogramma van Hawaianmelodieën.’ ‘Dat is wel een beetje erg, dat gejank,’ zei zijn vader, toen de muziek begon, ‘laten we dat maar afzetten.’ ‘Ik houd er veel van,’ zei Frits, ‘ik ben dol op die uithalen van de snaren.’ [2]
Synoniemen
- [2] geblèr, gejammer, gekerm, geweeklaag, gesnik
Gangbaarheid
- Het woord gejank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gejank" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Gerard Reve 31 december 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel ge- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %