gehoornd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·hoornd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gehoornd
verbogen gehoornde
partitief gehoornds

Bijvoeglijk naamwoord

gehoornd

  1. voorzien van horens, horens dragend
    • Het is een mythe dat Vikingen getooid met gehoornde helmen ten strijde trokken. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen