gebouwd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·bouwd
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: bouwen…
verbogen vorm: gebouwde

gebouwd

  1. voltooid deelwoord van bouwen
Antoniemen
stellend
onverbogen gebouwd
verbogen gebouwde
partitief gebouwds

Bijvoeglijk naamwoord

gebouwd

  1. in het bezit van de genoemde lichaamsbouw
  2. met de aangegeven manier constructie
Hyponiemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen