fulmineerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ful·mi·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
fulmineren

fulmineerde

  1. enkelvoud verleden tijd van fulmineren
    • Ik fulmineerde. 
    • Jij fulmineerde. 
    • Hij, zij, het fulmineerde. 
     De doctor eiste zwaardere straffen en fulmineerde dat de jongeren zoals het nu was hun al te milde straf niet serieus namen.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767