friturist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fri·tu·rist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | friturist | frituristen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de friturist m
- (beroep) iemand die een frituur uitbaat
- De friturist heeft een grondige opleiding gevolgd.