friseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fri·seert

Werkwoord

vervoeging van
friseren

friseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van friseren
    • Jij friseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van friseren
    • Hij friseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van friseren
    • Friseert!