frequenteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fre·quen·teert

Werkwoord

vervoeging van
frequenteren

frequenteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frequenteren
    • Jij frequenteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frequenteren
    • Hij frequenteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van frequenteren
    • Frequenteert!