fraudeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frau·deer

Werkwoord

vervoeging van
frauderen

fraudeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frauderen
    • Ik fraudeer. 
  2. gebiedende wijs van frauderen
    • Fraudeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frauderen
    • Fraudeer je?