franchisegever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fran·chi·se·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord franchisegever franchisegevers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de franchisegeverm

  1. (economie) bedrijf dat een ander bedrijf, tegen een vergoeding, toestemming geeft om een bepaald bedrijfsconcept te exploiteren
     De advocaat van de Nederlandse franchisegever, die sinds 2016 zo'n dertig vestigingen heeft geopend, wil niet ingaan op specifieke klachten van de franchisenemers. De onderbouwing voor de klachten ontbreekt volgens de advocaat. Hij vindt dat dit debat in de rechtszaal gevoerd moet worden en niet in de media.[1]
     Er is veel onenigheid tussen franchisegevers en -nemers. Zo stonden laatst de franchisenemers van Albert Heijn in de rechtszaal tegenover de supermarktketen. Ook bij onder meer Hema, Bakker Bart en Shoeby waren er conflicten. Kritiek van franchisenemers is dat de franchisegevers regelmatig veel te hoge winsten voorspiegelen. Ook is vaak niet duidelijk hoe de kosten berekend zijn die franchisenemers moeten betalen.[2]


Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2023 Weblink bron
    Wessel de Jong en Lisa Schallenberg
    “Franchisenemers van pizzaketen Papa John's stappen naar de rechter” (Donderdag 20 februari 2020, 06:33), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2023 Weblink bron “Einde aan 'dictaat' franchisegevers door wet Kamp” (Woensdag 12 april 2017, 06:00), NOS