fonceert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fon·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fonceren |
fonceert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fonceren
- Jij fonceert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fonceren
- Hij fonceert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fonceren
- Fonceert!
Gangbaarheid
- Het woord 'fonceert' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.