fluorideerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- flu·o·ri·deer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fluorideren |
fluorideerden
- meervoud verleden tijd van fluorideren
- Wij fluorideerden.
- Jullie fluorideerden.
- Zij fluorideerden.
- Wij fluorideerden.
vervoeging van |
---|
fluorideren |
fluorideerden