fibrilleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·bril·leert

Werkwoord

vervoeging van
fibrilleren

fibrilleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fibrilleren
    • Jij fibrilleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fibrilleren
    • Hij fibrilleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fibrilleren
    • Fibrilleert!