facultatief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·cul·ta·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aan eigen verkiezing overlatend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847.[1]
  • Leenwoord uit Frans facultatif.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen facultatief facultatiever facultatiefst
verbogen facultatieve facultatievere facultatiefste
partitief facultatiefs facultatievers -

Bijvoeglijk naamwoord

facultatief

  1. onverplicht of vrijwillig
    • Hij doet al jaren facultatief werk bij het dierenasiel. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen