exporteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·por·teert

Werkwoord

vervoeging van
exporteren

exporteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van exporteren
    • Jij exporteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van exporteren
    • Hij exporteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van exporteren
    • Exporteert!