etiketteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eti·ket·teert

Werkwoord

vervoeging van
etiketteren

etiketteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van etiketteren
    • Jij etiketteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van etiketteren
    • Hij etiketteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van etiketteren
    • Etiketteert!