epileptica

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epi·lep·ti·ca
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord epileptica epileptica's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de epilepticam

  1. (medisch) vrouw met een aandoening aan de hersenschors die leidt tot aanvallen waarbij de waarneming of bewegingen ernstig verstoord zijn
     Fosca is een vrouw van goede komaf en foeilelijk. Anorectisch en mismaakt. Opgefokt en onvoldaan. Een epileptica en een hysterica.[1]
     Het zijn hysterica's, epileptica's en zenuwlijders, jong of al wat ouder en allemaal charmant, alsof iets anders dan hun ziekte en de muren van dit ziekenhuis hen kenmerkt - een bepaalde houding en uitstraling.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 23 augustus 2021 Weblink bron
    Joyce Roodnat
    “Sidderend van weerzin vrijen met een griezel” (9 januari 2015) op nrc.nl op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 23 augustus 2021 Weblink bron
    Victoria Mas
    “Het bal der gekken”, e-book (2021), Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, Amsterdam, ISBN 9789000376872, hfst. 12