epileptica
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: epileptica (hulp, bestand)
- IPA: / ˌepiˈlɛptika / (5 lettergrepen)
Woordafbreking
- epi·lep·ti·ca
Woordherkomst en -opbouw
- van Latijn epileptica
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | epileptica | epileptica's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de epileptica m
- (medisch) vrouw met een aandoening aan de hersenschors die leidt tot aanvallen waarbij de waarneming of bewegingen ernstig verstoord zijn
- ▸ Fosca is een vrouw van goede komaf en foeilelijk. Anorectisch en mismaakt. Opgefokt en onvoldaan. Een epileptica en een hysterica.[1]
- ▸ Het zijn hysterica's, epileptica's en zenuwlijders, jong of al wat ouder en allemaal charmant, alsof iets anders dan hun ziekte en de muren van dit ziekenhuis hen kenmerkt - een bepaalde houding en uitstraling.[2]
Verwante begrippen
- vrouwelijke vorm van epilepticus
- epilepsie
- hersenschors
- vallende ziekte
Gangbaarheid
- Het woord 'epileptica' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Joyce Roodnat“Sidderend van weerzin vrijen met een griezel” (9 januari 2015) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Victoria Mas“Het bal der gekken”, e-book (2021), Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, Amsterdam, ISBN 9789000376872, hfst. 12