epibreert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epi·breert

Werkwoord

vervoeging van
epibreren

epibreert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van epibreren
    • Jij epibreert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van epibreren
    • Hij epibreert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van epibreren
    • Epibreert!