emballeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • em·bal·leert

Werkwoord

vervoeging van
emballeren

emballeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emballeren
    • Jij emballeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emballeren
    • Hij emballeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van emballeren
    • Emballeert!