emaneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ema·neert

Werkwoord

vervoeging van
emaneren

emaneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emaneren
    • Jij emaneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emaneren
    • Hij emaneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van emaneren
    • Emaneert!