ejecteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ejec·teert

Werkwoord

vervoeging van
ejecteren

ejecteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ejecteren
    • Jij ejecteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ejecteren
    • Hij ejecteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ejecteren
    • Ejecteert!