echten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ech·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
echten
echtte
geëcht
zwak -t volledig

Werkwoord

echten

  1. (verouderd) in het huwelijk treden
  2. overgankelijk de legitimiteit van een kind bij de trouwerij erkennen
    • Van de dertig echtparen die een religieus gemengd huwelijk sloten, waren er vier die op de trouwdag een kind echtten en zeven waarvan de vrouw toen zwanger was; [...][1] 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. blz 164 Leven in Maasland
    D.J. Noordam. 1987
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Meer informatie