driearmig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

driearmig kruis
Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·ar·mig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen driearmig
verbogen driearmige
partitief driearmigs

Bijvoeglijk naamwoord

driearmig [1]

  1. drie armen hebbend
    • Door tezelfdertijd Hammondorgel, Fender Rhodes en een andere elektrische piano te bedienen, onderwijl met zijn kin subtiel een sampler aanstippend, droeg de schijnbaar driearmige toetsenist zorg voor een enorme verrijking van het geluid. [2] 
    • „Vindt u dat een mooie kandelaar?” Hij wijst naar het opzichtigste driearmige gedrocht dat ik ooit gezien heb: een met nep-Swarovskisteentjes beplakt geval met blikkerende hangpegels. [3] 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Annemiek van Grondel 17 augustus 1999 Montere Supergrass in de Melkweg
  3. NRC Rascha Peper 19 december 2011 Opzichtige kandelaars in donkere dagen
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be