dissocieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·so·ci·eer

Werkwoord

vervoeging van
dissociëren

dissocieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dissociëren
    • Ik dissocieer. 
  2. gebiedende wijs van dissociëren
    • Dissocieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dissociëren
    • Dissocieer je?