dissimileert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·si·mi·leert

Werkwoord

vervoeging van
dissimileren

dissimileert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dissimileren
    • Jij dissimileert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dissimileren
    • Hij dissimileert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van dissimileren
    • Dissimileert!