disambigueert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·am·bi·gu·eert

Werkwoord

vervoeging van
disambigueren

disambigueert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disambigueren
    • Jij disambigueert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disambigueren
    • Hij disambigueert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van disambigueren
    • Disambigueert!