dichtvroren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·vro·ren

Werkwoord

vervoeging van
dichtvriezen

dichtvroren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van dichtvriezen
    • ...dat wij dichtvroren. 
    • ...dat jullie dichtvroren. 
    • ...dat zij dichtvroren.