diagnosticeerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·ag·nos·ti·ceer·den

Werkwoord

vervoeging van
diagnosticeren

diagnosticeerden

  1. meervoud verleden tijd van diagnosticeren
    • Wij diagnosticeerden. 
    • Jullie diagnosticeerden. 
    • Zij diagnosticeerden.