diaconaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·a·co·naat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘orde die volgt op het priesterschap’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van diaconie of het Latijnse diaconatus met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord diaconaat diaconaten
verkleinwoord diaconaatje diaconaatjes

Zelfstandig naamwoord

het diaconaato [3]

  1. (religie) het ambt van diaken
  2. christelijke (met name protestantse) hulpverlening
Hyponiemen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen