deuvikt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deu·vikt

Werkwoord

vervoeging van
deuviken

deuvikt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deuviken
    • Jij deuvikt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deuviken
    • Hij deuvikt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van deuviken
    • Deuvikt!