desambigueerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- des·am·bi·gu·eer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
desambigueren |
desambigueerde
- enkelvoud verleden tijd van desambigueren
- Ik desambigueerde.
- Jij desambigueerde.
- Hij, zij, het desambigueerde.
- Ik desambigueerde.