depolariseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·po·la·ri·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
depolariseren |
depolariseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depolariseren
- Ik depolariseer.
- gebiedende wijs van depolariseren
- Depolariseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depolariseren
- Depolariseer je?