depolariseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·po·la·ri·seer

Werkwoord

vervoeging van
depolariseren

depolariseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depolariseren
    • Ik depolariseer. 
  2. gebiedende wijs van depolariseren
    • Depolariseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depolariseren
    • Depolariseer je?