denazificeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·na·zi·fi·ceert

Werkwoord

vervoeging van
denazificeren

denazificeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denazificeren
    • Jij denazificeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denazificeren
    • Hij denazificeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van denazificeren
    • Denazificeert!