denaturaliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·na·tu·ra·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
denaturaliseren

denaturaliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van denaturaliseren
    • Ik denaturaliseerde. 
    • Jij denaturaliseerde. 
    • Hij, zij, het denaturaliseerde.