denationaliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·na·ti·o·na·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
denationaliseren

denationaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denationaliseren
    • Ik denationaliseer. 
  2. gebiedende wijs van denationaliseren
    • Denationaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denationaliseren
    • Denationaliseer je?