denationaliseren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·na·ti·o·na·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van nationaliseren met het voorvoegsel de-
- afgeleid van het Franse dénationaliser (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -iseren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
denationaliseren |
denationaliseerde |
gedenationaliseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
denationaliseren overgankelijk
- (juridisch) ontnemen van de nationaliteit
- (politiek) privatiseren na voorafgaand nationaliseren
Antoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord denationaliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "denationaliseren" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 16
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel de- in het Nederlands
- Achtervoegsel -iseren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Politiek in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 87 %
- Prevalentie Vlaanderen 85 %