demarreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mar·reer

Werkwoord

vervoeging van
demarreren

demarreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demarreren
    • Ik demarreer. 
  2. gebiedende wijs van demarreren
    • Demarreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demarreren
    • Demarreer je?