degenereer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ge·ne·reer

Werkwoord

vervoeging van
degenereren

degenereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van degenereren
    • Ik degenereer. 
  2. gebiedende wijs van degenereren
    • Degenereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van degenereren
    • Degenereer je?