decompliceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·com·pli·ceert

Werkwoord

vervoeging van
decompliceren

decompliceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decompliceren
    • Jij decompliceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decompliceren
    • Hij decompliceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van decompliceren
    • Decompliceert!