declameert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: declameert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- de·cla·meert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
declameren |
declameert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van declameren
- Jij declameert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van declameren
- Hij declameert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van declameren
- Declameert!