decimeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ci·meer

Werkwoord

vervoeging van
decimeren

decimeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decimeren
    • Ik decimeer. 
  2. gebiedende wijs van decimeren
    • Decimeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decimeren
    • Decimeer je?