deballoteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bal·lo·teer

Werkwoord

vervoeging van
deballoteren

deballoteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deballoteren
    • Ik deballoteer. 
  2. gebiedende wijs van deballoteren
    • Deballoteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deballoteren
    • Deballoteer je?